Label: Julian Bartels

De oude PAS in een nieuwe jas?

De subsidieregelingen Lbv en Lbv-plus zijn inmiddels alweer ruim twee maanden open. Het is nog onbekend hoeveel en welke veehouderijlocaties uiteindelijk gebruik maken van de deelnamemogelijkheden aan de regelingen.

Het is daarom nu nog niet in te schatten hoeveel en waar dat er stikstofruimte vrijkomt. De overheid heeft natuurlijk de wettelijke taak op zich genomen om de PAS-melders te legaliseren, maar heeft daarvoor wel stikstofruimte nodig, deels afkomstig uit bronmaatregelen, waaronder de Lbv en Lbv-plus.

Subsidieregelingen benutten voor legalisatie PAS-meldingen?

In de Kamerbrief van 24 april 2020 is een maatregelenpakket, als onderdeel van de structurele aanpak stikstof, opgenomen. Hierin staat bijvoorbeeld de bronmaatregel ‘Landelijke beëindigingsmaatregel’.

De Landelijke beëindigingsmaatregel is reeds uitgekristalliseerd tot de (twee) vrijwillige Lbv- en Lbv-plus subsidieregelingen (hierna: ‘regelingen’) die op 3 juli 2023 open zijn gegaan.

De regelingen fungeren hoofdzakelijk als instrument om tot stikstofreductie te komen. Een bijkomend neveneffect van de regelingen is dat de stikstofruimte die vrijkomt als direct gevolg hiervan – eventueel én pas na de additionaliteitstoets – kan worden benut voor andere doeleinden, zoals prioritaire projecten van nationaal belang, bijvoorbeeld legalisatie van de PAS-melders.

In mijn optiek moeten we ervoor waken dat we niet weer onbedoeld een (look-a-like) PAS-situatie creëren waarmee we nu al ruim 4 jaar te kampen hebben. Hierna ga ik in op een scenario waarbij er ‘gevaar’ op de loer ligt.

AERIUS Check

Voordat de veehouderijlocatie wordt aangemeld voor deelname aan (een van) de regelingen dient er eerst en met behulp van het rekeninstrument AERIUS Check een berekening te worden gemaakt. Hieruit volgt of dat de veehouder in aanmerking komt voor (een van) de regelingen.

In beginsel geldt 2021 als referentiejaar bij de berekening. De berekening is gebaseerd op de gegevens over het (gemiddeld) aantal dieren, soort dieren en het huisvestingssysteem.

Inzet stikstofruimte

De stikstofruimte die beschikbaar komt via de deelnemende veehouderijlocaties kan en zal indien mogelijk worden ingezet voor o.a. de legalisatie van PAS-melders. De inzet/toebedeling van stikstofruimte aan een PAS-melder verdient nadrukkelijk de aandacht. Het mag niet weer (op vergelijkbare wijze) misgaan, zoals in het PAS-tijdperk door stikstofruimte ‘op de pof’ uit te geven.

Dat de berekening van 2021 is gebaseerd op de werkelijke praktijksituatie uit 2021 is vanuit bijvoorbeeld de rol van de overheid bezien op het aspect handhaving en toezicht begrijpelijk. Deze gegevens zijn immers vlot en vrij nauwkeurig verifieerbaar. De kans op fouten maken lijkt klein wanneer het gaat om simpele kwesties als staarten tellen en het checken van de stallijst en het huisvestingssysteem van de deelnemende veehouderijlocatie.

Wanneer een PAS-melder deelneemt aan een regeling is het wel opletten geblazen. Het gegeven dat de PAS-melder (vanwege de overheid) feitelijk niet legaal zijn activiteiten ontplooit, maakt nog niet dat de PAS-melder is uitgesloten van deelname aan de regeling. Voor deelname aan een regeling is het namelijk irrelevant of dat er op de deelnemende locatie een melding/natuurvergunning of toestemming anderszins aanwezig is. Ik vraag me af hoe dit uitwerkt in geval van deelname door PAS-melders.

Linksom of rechtsom?

Gaat men uit van de gegevens uit 2021? Dan ontstaat wellicht een vergelijkbare situatie als die we hebben leren kennen nadat de PAS op 29 mei 2019 is afgeschoten, omdat de overheid dan vrijgemaakte stikstofruimte van de PAS (dus feitelijke op basis van een illegale situatie) op een locatie elders gaat legaliseren.

Gevolg? Er wordt een nieuw donker hoofdstuk toegevoegd aan het (figuurlijke) boek ‘Stikstofproblematiek’ met de MOB en de veehouderijbedrijven die met legalisatie geholpen leken te worden als lijdend voorwerp.

Gaat men uit van (voor zover aanwezig) de referentiesituatie voorafgaand aan de PAS-melding? Dan zal de uiteindelijk vrijgemaakte stikstofruimte waarschijnlijk (fors) minder bedragen dan gehoopt en verwacht tegelijkertijd.

Gevolg? Meer veehouderijen zijn met subsidie beëindigd en minder PAS-melders
kunnen worden gelegaliseerd.

We blijven het stikstofdossier zoals altijd nauwlettend volgen en houden u verder op de hoogte. Vragen? Bel of mail een van onze deskundigen. Zij staan u graag te woord.

Oplossingsperspectief veehouders

De aangekondigde beëindigingsregelingen doen veel stof opwaaien en moeten soelaas bieden om het ‘stikstofprobleem’ de kop in te drukken. Voor veehouders die overwegen te stoppen, of geen opvolgers hebben, vormen de opkoopregelingen misschien wel een kans. Maar hoe zit het met onze veehouders van de toekomst in Nederland?

Veehouders van de toekomst kunnen gebruikmaken van regelingen die, jammer genoeg, pas op een later moment dan de beëindigingsregelingen worden opengesteld (vanaf eind 2023).

De overheid beschouwt de instrumenten als mogelijk oplossingsperspectief
voor de Nederlandse veehouderij. Het gaat om innovatie, extensiveren, omschakelen en verplaatsen. Dit vergt nogal wat aanpassingen in en van de veehouderijsector.

Veehouders gaan de uitdaging om overeind te blijven in het stikstofmoeras niet uit de weg. Aan motivatie, aanpassings- en doorzettingsvermogen lijkt geen gebrek. Deze groep ondernemers weet maar al te goed dat ‘verandering’ tijd én geld kost. De verandering moet wél bedrijfseconomisch verantwoord zijn. Een hulpinstrument bij het stimuleren van meer (financieel) verantwoorde verandering is subsidieverstrekking.

1. Innovatie

Er komt een subsidieregeling voor verduurzamingsinvesteringen in stalmaatregelen. Om welk ’type maatregels’ het gaat, is nog onbekend. Logischerwijs zal het (niet uitputtend) gaan om investeringen in technieken die bijdragen aan emissiereductie. Vooralsnog lijkt de innovatieregeling slechts bestemd voor een beperkte doelgroep, namelijk de veehouders die ook aan de Lbv-plus kunnen deelnemen. De vergoeding bedraagt een subsidie tot maximaal 80% van het investeringsbedrag maar bieden geen garantie dat de overheid in een later stadium niet alsnog aan de deur klopt voor een beëindiging.

Omwille van de beoogde en maatschappelijk breed gedragen wens om de (benodigde?) verduurzamingsslag te intensiveren, vind ik het opmerkelijk dat voorlopers uit (sub-) sectoren op voorhand niet in aanmerking komen voor de subsidie die stimuleert tot actie. Zeker als je bedenkt dat niet alle veehouders in de praktijk kunnen extensiveren en/of omschakelen. Een hulpinstrument in de vorm van subsidie zou daarom meer dan welkom zijn voor de vooruitstrevende groep ondernemers die milieu, natuur en omgeving hoog in het vaandel heeft staan.

Openstelling van de innovatieregeling is voorzien in het najaar van 2023, maar hangt samen met de mate van voortvarendheid waarmee de (juridische en staatssteun-) procedures worden doorlopen. De tijd zal leren of het bij de gemiste kans blijft om alleen de Lbv-plussers in de gelegenheid te stellen tot deelname aan de innovatieregeling of dat de doelgroep toch nog verruimd wordt.

2. Extensiveren

Extensiveren betekent kortweg ‘meer grond per dier’. Extensiveren is op een paar manieren te bewerkstelligen, namelijk door de veestapel te verkleinen en/of het areaal landbouwgrond te vergroten. Hoe je het ook wendt of keert, extensiveren brengt extra kosten met zich mee. De extra kosten ontstaan door de afnemende productiviteit en/of efficiëntie (in de verhouding) op bedrijfsniveau tussen de factoren ‘dier’ en ‘grond’.

Ten eerste is er een Nationale Grondbank opgericht. Deze bank is gevuld met gronden die het Rijk op vrijwillige basis heeft aangekocht. Het gaat om een dynamische bank die bijdraagt aan enerzijds de extensivering van de veehouderij, terwijl anderzijds ook verplaatsing (onder 4) kan worden gefaciliteerd. Dit houdt in dat er nog aan te kopen gronden worden toegevoegd, maar ook weer worden uitgegeven aan agrariërs.

Ten tweede heeft de overheid een hectaresteun ter financiële compensatie voor melkveehouders bedacht. Het gaat alleen om bedrijven in of nabij veenweide- en Natura 2000-gebieden die te maken krijgen met extra kosten en/of lagere opbrengsten door te extensiveren. De subsidieaanvrager moet voldoen aan de volgende eisen:

  • Extensiveren tot 1,5 of 1,0 grootvee-eenheden (GVE) per ha;
  • Veel weidegang; dit komt neer op > 1.500 of 3.000 uur/jaar.

De subsidie zal maximaal (circa) € 1.000,-/ha/jaar bedragen. Voormeld subsidiebedrag kan worden aangevuld met een financiele tegemoetkoming in de samenwerkingskosten (pachtcontract, grondkamerkosten, extra administratiekosten?).

Het streven is om de regeling in het najaar van 2023 open te stellen. De overheid voorziet echter een (praktisch) knelpunt: de krappe uitvoeringscapaciteit bij RVO.

3. Omschakelen

Het derde instrument is ‘omschakelen’. Omschakelen betekent i.c. het zodanig aanpassen van de bedrijfsvoering dat stikstofemissies dalen.

Als veehouders op het punt zijn gekomen dat zij de bedrijfsvoering wel willen veranderen, blijkt het meer dan eens onverantwoord en/of onhaalbaar om daadwerkelijk de stap naar een andere bedrijfsvoering te maken. De crux zit hem dan ook vaak in de financiële component, want ondernemers hebben in de omschakelperiode van de ‘oude’ naar de ‘nieuwe’ bedrijfsvoering te maken met hoge(re) kosten, terwijl de opbrengsten veelal gelijk zullen zijn in deze periode vergeleken met de periode voorafgaand aan de omschakeling.

Dit lijkt me een plausibele reden voor ondernemers om hun voorgenomen omschakeling kritisch tegen het licht te houden. De overheid is van plan om financieel gunstige leningen (Investeringsfonds Duurzame Landbouw; IDL) en borgstellingen (Werkkapitaal-regeling Omschakelprogramma) beschikbaar te stellen aan en ten behoeve van veehouders van alle diersoorten.

Later dit jaar wordt een besluit verwacht omtrent de openstelling van de definitieve IDL voor 2024 en verder.

4. Verplaatsen

De verplaatsingsregeling biedt kansen voor veehouderijen die zijn aan te merken als ‘piekbelaster’.

Het gaat om een subsidieregeling waarmee een vrijwillige bedrijfsverplaatsing van de huidige locatie naar een vrijkomende c.q. nieuwe locatie kan worden bewerkstelligd, zonder dat hierbij nieuwe milieuproblemen optreden.

De verwachting is dat maximaal 100% van de kosten van de verplaatsing worden vergoed, welk bedrag wordt vermeerderd met een subsidie van hoogstens 80% voor eventuele modernisering op de nieuwe locatie. De overheid streeft naar openstelling van de verplaatsingsregeling per eind 2023.

Informeer vrijblijvend naar de mogelijkheden voor uw bedrijf. Wij gaan graag met u in gesprek.

Loon na wachten op MGA-2?

De langverwachte tweede tranche van de Maatregel Gerichte Aankoop (hierna: ‘MGA-2’) komt eraan. Wie kunnen deelnemen? Wat zijn de voorwaarden? En welke vergoeding staat er tegenover de deelname? Meer weten? Lees dan verder…

MGA-2 – Regeling provinciale aankoop en beëindiging veehouderijen nabij natuurgebieden tranche 2

Voor wie? 

Het deelnamebeleid is erop ingericht dat alle veehouders kunnen deelnemen. Dit betekent dat ook bedrijven zonder productierechten kunnen deelnemen. Dit in tegenstelling tot de LBV-regeling (en LBV-plusregeling, waarbij ook vleeskalverhouders worden betrokken).

De overheid beschouwt de MGA-2 als vangnetfaciliteit voor veehouders die niet in aanmerking komen voor deelname aan de LBV- of LBV-plus regelingen (zie mijn blog Deelnemen aan de woest aantrekkelijke opkoopregeling of toch niet?).

Deze beschouwing komt overeen met de inhoud van de conceptregeling d.d. 9 mei 2022. De aanpak is gericht op deelname van zoveel mogelijk veehouders/veehouderijbedrijven, zoals blijkt uit de conceptpublicatie met bijbehorende Toelichting.

Vergoeding? 

De deelnamebereidheid hangt sterk samen met de (uitwerking van de) financiële aspecten in de praktijk. De hoogte van de vergoeding, maar vooral het uiteindelijke nettoresultaat (na belasting) zijn actuele vraagstukken met hoge praktijkrelevantie.

De taxateur (die in opdracht van de provincie werkt) heeft de taak om de marktwaarde in beeld te brengen. De onderstaande waardecomponenten komen voor vergoeding in aanmerking:

  1. Productierecht (indien van toepassing);
  2. Waardevermindering bedrijfsgebouwen (en eventueel landbouwgrond);
  3. Aankoop bedrijfsgebouwen (en eventueel landbouwgrond);
  4. Gehele of gedeeltelijke sloop van bedrijfsgebouwen.

De deelnemende bedrijven ontvangen 100% van de (getaxeerde) marktwaarde. De MGA-2 wijkt op dit aspect af van de (waarderings)methode die bij de LBV(-plus) regeling van toepassing is. Deelnemers aan de LBV(-plus)regelingen hebben namelijk het recht op respectievelijk 100% tot 120% van de gecorrigeerde vervangingswaarde.

Voorwaarden

Deelnemers moeten voldoen aan bepaalde voorwaarden om voor de specifieke uitkering in aanmerking te komen. De provincie is contractpartij en dient derhalve te waarborgen dat de bedrijfsbeëindiging leidt tot een blijvende vermindering van de stikstofemissie vanaf de (voormalige) veehouderijlocatie.

De deelnemende veehouderij is verplicht om binnen één jaar na het sluiten van de overeenkomst met de provincie te bewerkstelligen dat:

  • de veehouderijactiviteiten zijn beëindigd;
  • de meststoffen vanaf de locatie zijn verwijderd;
  • de productierechten zijn komen te vervallen;
  • de vigerende milieutoestemming(en) en/of natuurvergunning inzake de ’te beëindigen veehouderijactiviteit(en)’ moet(en) zijn ingetrokken OF aangepast. Op de veehouderijlocatie mag maximaal 15% van de stikstofemissie die voor deelname was toegestaan, ‘achterblijven’;
  • het bevoegde bestuursorgaan van de gemeente, waar de veehouderijlocatie is gelegen, een verzoek heeft ontvangen inzake ‘bestemmingswijziging’ ter plaatse;

Daarnaast voorziet de overeenkomst erin dat binnen 28 maanden na het sluiten van de overeenkomst, de bedrijfsgebouwen zijn gesloopt of (ten minste) de productiefaciliteiten die onlosmakelijk met de veehouderijactiviteiten zijn verbonden, zijn verwijderd.

Verder geldt dat de provincie zorgdraagt voor het vastleggen van gebruiksvoorwaarden van de landbouwgrond, voor zover dat er ook landbouwgrond bij de overeenkomst is betrokken.

Een aanvullende (verplichte) voorwaarde is dat in de overeenkomst een bepaling is opgenomen omtrent het verbod op het houden van een niet-productierechtgebonden veehouderij elders in Nederland. De vorige zin ziet zowel op zelfstandige uitoefening, als op deelneming in een personenvennootschap of samenwerkingsverband.

De overheid verwacht de definitieve MGA-2 regeling eind 2023 te publiceren, met het doel de regeling begin 2024 open te stellen.

Mijn advies aan de veehouders luidt: laat u goed adviseren over de (on)mogelijkheden van MGA-2 en andere opkoop- en beëindigingsregelingen.

Wilt u meer weten? Neem gerust contact op met een van onze deskundigen. Zij vertellen u graag meer.

Deelnemen aan de woest aantrekkelijke opkoopregeling of toch niet?

Stikstof en de opkoopregelingen worden veelal in één adem genoemd.

Lange tijd bleef het slechts bij de conceptpublicaties van reeds eerder aangekondigde (nadere) opkoopregelingen. Er was wel veel media-aandacht en de 1e tranche van de ‘Maatregel Gerichte Aankoop’ is uitgevoerd. Maar nu lijkt het een en ander eindelijk een vervolg te gaan krijgen.

Inmiddels zijn de benodigde Europese notificatieprocedures in verband met een toets op staatsteunaspecten afgerond.

Het kabinet verwacht de definitieve versies van opkoopregelingen eind mei 2023 te publiceren en deze in juli 2023 open te stellen. Meer weten? Lees dan verder!

LBV – Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties

Voor wie?
Aan de LBV-regeling kunnen bedrijven deelnemen die diersoorten hebben waarvoor productierechten nodig zijn. Dit zijn melkvee-, varkens- en pluimveebedrijven.
In de concept toelichting (10 mei 2022) is opgenomen dat de doelgroep circa 10.000 locaties bedraagt.

In de ministerbrief ‘Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders’ d.d. 10 februari 2023 is vermeld dat de doelgroep van deze regeling een landelijke spreiding kent. Ruim 10 procent van de veehouderijlocaties rond kwetsbare Natura 2000-gebieden kan aan de toetredingseis voor de regeling voldoen. De toetredingseis is nog onbekend voor het publiek.

Hoewel er tussen het aantal locaties dat voor deelname in aanmerking komt volgens de concept regeling en de ministerbrief discrepantie lijkt te bestaan, is het in elk geval wel duidelijk dat het aantal potentiële deelnemende locaties een aanzienlijk aantal betreft.

Vergoeding? 
Deelnemers ontvangen een tweeledige bijdrage.

De eerste bijdrage ziet op een vergoeding voor het verlies van de waarde van de productiecapaciteit. Dit zijn stallen, mestkelders en silo’s, sleuf- en voersilo’s. De waardebepaling gebeurt op basis van de taxatiemethodiek ‘gecorrigeerde vervangingswaarde’. Hiermee vindt vaststelling van de waarde plaats aan de hand van ‘normbedragen’ (per m²) behorende bij (de romp van) het object.

De tweede bijdrage ziet op een vergoeding voor het geheel/gedeeltelijk laten vervallen van het productierecht. De minister stelt vóór openstelling van de regeling de actuele verkoopwaarde van het productierecht vast. De te ontvangen subsidie bedraagt 100% van de vastgestelde verkoopwaarde. Zodoende zit de ‘winst’ voor de deelnemende melkveehouders in de gelijke bruto-netto hoeveelheid fosfaatrechten.

Ten overvloede, bij een onderlinge overdracht van fosfaatrechten tussen veehouders vindt er 10% afroming plaats op basis van de over te dragen bruto hoeveelheid.

Voorwaarden
De veehouderij moet voldoen aan bepaalde voorwaarden om in aanmerking te komen voor het volledige subsidiebedrag.

Zo is sprake van een gefaseerde sluiting van de locatie. Hierbij geldt dat na sluiten van de overeenkomst:

  • binnen 12 maanden alle dieren en (vaste en drijf)mest moeten zijn afgevoerd;
  • binnen 28 maanden de productiecapaciteit moet zijn gesloopt.

De veehouderij dient via RVO zijn productierecht (fosfaat-, varkens- of pluimveerecht) te laten doorhalen, zodat deze (grotendeels) komt te vervallen.

Om subsidiegelden doelmatig in te zetten, in samenhang met de overheidswens dat de hieruit voortvloeiende effecten op milieu- en leefklimaat een blijvend karakter moeten hebben, moet de veehouder meerdere (publiekrechtelijke) stappen te ondernemen.
De veehouder moet de omgevingsvergunning (beperkte)milieu(toets) of de vergunning o.g.v. artikel 2.7 tweede lid Wnb in laten trekken of zodanig laten aanpassen dat er geen veehouderijactiviteiten meer plaatsvinden op de deelnemende bedrijfslocatie.

Het is toegestaan om niet meer dan 15% van de oorspronkelijke emissie te behouden ten gunste van de nieuwe activiteit. De veehouder moet een bestemmingsplanwijziging in gang zetten, waarbij als harde voorwaarde geldt dat de gemeente het verzoek van de veehouder tot wijziging van het bestemmingsplan in behandeling genomen heeft.

Dan is er nog de (onontkoombare) contractuele afspraak met de Staat die ziet op het niet langer mogen uitoefenen van een veehouderijactiviteit. Deelname aan de LBV-regeling heeft een beroepsverbod tot gevolg voor de maten/vennoten en aandeelhouders en bestuurders van respectievelijk een samenwerkingsverband en vennootschap. Uit de conceptpublicatie valt niet op te maken of de reikwijdte van het beroepsverbod zich strekt tot ‘alleen’ Nederland, of misschien ook geldt voor andere landen binnen de EU, zoals het geval zal zijn bij de LBV-plus regeling.

Minister Van der Wal schetst de hoofdlijnen van de stikstofaanpak in haar Kamerbrief ‘Voortgang aanpak landelijk gebied en de opvolging van de uitspraak van de Raad van State over Porthos’ d.d. 25 november 2022.

Bedrijven die ‘piekbelaster’ zijn, moeten iets doen in het kader van stikstofreductie, maar kiezen zelf of zij hun uitstoot terugdringen via (combinaties van) innoveren, omschakelen, verplaatsten, danwel stoppen, blijkens de Kamerbrief ‘Uitwerking piekbelastersaanpak en voortgang PAS-melders’ d.d. 10 februari 2023′.

De tijd zal leren in hoeverre voormelde keuzemogelijkheid (in de praktijk) daadwerkelijk aan de ondernemer zelf is.

LBV-plus – Landelijke beëindigingsregeling veehouderijlocaties met piekbelasting

De LBV-plus regeling is inhoudelijk vergelijkbaar met de LBV-regeling, echter de vergoeding zou 20% hoger kunnen uitvallen (het “woest aantrekkelijke aanbod”).

Voor wie?
Het kabinet richt zich in de ‘vrijwillige fase’ op de zogenaamde ‘piekbelasters’. Dit is een groep van 3.000 (industriële en landbouw) bedrijven die de grootste depositie veroorzaken op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden. In de landbouwsector gaat het om productiegebonden veehouderijsectoren en vleeskalverenhouderijen.

Vergoeding?
Mocht later dit jaar blijken dat de ‘vrijwillige fase’ niet tot het gewenste resultaat van het kabinet heeft geleid, dan heeft de groep piekbelasters een grotere kans dat zij geconfronteerd wordt met ‘verplichtend instrumentarium’, bv. onteigening of intrekking van de vergunning/ milieutoestemming. Om deze reden kunnen ‘piekbelasters’ gebruik maken van het meest aantrekkelijke aanbod.

Voorwaarden
Het belangrijkste criterium om een piekbelaster als zodanig te duiden, is ‘het effect op de natuur’. Het RIVM berekent hiervoor een (nog te introduceren) drempelwaarde op basis van gemaakte keuzes en beschikbare instrumenten. Opmerkelijk vind ik het besluit om de aanpak in de vrijwillige fase te richten op de 3000 grootste depositieveroorzakers op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden, zonder te kijken naar op welke stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden hun uitstoot precies neerslaat.

Dit besluit staat haaks op het feit dat voor een initiatiefnemer van een plan of project geldt, dat die voorafgaand aan eventuele toestemmingverlening moet aantonen dat als gevolg van dat voorgenomen plan of project, significante effecten op een stikstofgevoelig Natura 2000-gebied moeten zijn uitgesloten.

Wilt u meer weten over opkoop- of andersoortige regelingen? Houd u dan onze website in de gaten, volg ons op social media of neem contact met ons op!

Overweegt u deelname aan de LBV (plus)-regeling of bent u benieuwd welke regeling voor u interessant kan zijn? Bel dan met een van onze deskundigen. Zij staan u met raad en daad bij en adviseren u bij het maken van de keuzes.

Verslechtering voor natuur en portemonnee door slot op vergunningverlening

Het provinciebestuur van Noord-Brabant heeft besloten de vergunningverlening met extra stikstofdepositie op Natura 2000-gebieden stil te leggen. Voor hoe lang deze (tijdelijke) stop geldt, is op dit moment nog onbekend.

Het is te verwachten dat de tijdelijke vergunningenstop een behoorlijke impact op de BV-Brabant zal hebben. In mijn optiek zullen we economische en maatschappelijke belangen moeten koesteren. Het vestigingsklimaat voor ondernemers wordt er met dit besluit niet bepaald eenvoudiger op en kost de maatschappij mogelijk veel geld.

Mijns inziens is de bestuurlijke keuze om de vergunningverlening aan banden te leggen een paniekreactie met veel negatieve impact en wel om de volgende redenen.

Afroming van 30% naar 40%

In heel Nederland geldt een afromingspercentage van 30% bij vergunningsaanvraag met externe saldering. Simpel gezegd: bij een saldering van 100 kg NH3 ontvangt de saldo-ontvanger maximaal 70 kg NH3 en de overige 30 kg NH3 komt toe aan de natuur. De afgeroomde kilo’s aan stikstof worden bij vergunningverlening uit de markt gehaald en komen ook niet opnieuw op de markt voor vergunde activiteiten, maar zijn bestemd voor ‘natuurwinst’.

Sinds 22 februari 2023 geldt de Brabantse ‘Beleidsregel natuurbescherming Noord-Brabant’. In de vigerende Beleidsregel is in Artikel 2.7 Voorwaarden extern salderen onder lid 12 opgenomen dat: “Bij de verlening van een natuurvergunning wordt 60% van de N-depositie van de feitelijk gerealiseerde capaciteit, zoals bedoeld in lid 7 en 8, van de saldogevende activiteit betrokken.

Gelet op bovenstaande citaat uit de vigerende Brabantse beleidsregel vindt er bij elke vergunningverlening met externe saldering 40% afroming plaats. Dit betekent nog eens 10% extra natuurwinst ten opzichte van de situaties van vóór 22 februari 2023.

Stilleggen zorgt voor tegenovergesteld effect

Door het besluit ligt alle vergunningverlening voor aanvragen met stikstofeffecten op Natura 2000-gebieden stil. Ik verwacht dat het tegenovergestelde effect wat maatschappelijk of in elk geval tot nu toe politiek gewenst is, zich zal voordoen. Er wordt namelijk niet meer gesaldeerd en dus wordt de gebruiksruimte in de vergunningen 100% benut. Er kan op dit moment immers toch geen vergunningsaanvraag worden ingediend, laat staan dat vergunningsaanvragen met het aspect ‘stikstof’ in behandeling worden genomen en beoordeeld. De beoogde natuurwinst met de 30% of 40% afroming wordt nu niet geëffectueerd.

Hopelijk heeft de provincie parallel aan dit besluit alvast nagedacht over het (hoe) op te richten (?) schadeloket voor hen die met deze onbegrijpelijke politieke stunt weer eens benadeeld worden.

Ik ben benieuwd wat het markteffect hiervan gaat zijn…

Als gevolg van dit provinciaal besluit (hopelijk blijft het beperkt tot de provincie Noord-Brabant), zullen projecten verder in het nauw komen. De industrie en veehouderijen die nog latente ruimte hebben op de vergunning alsmede praktisch gezien beschikken over de (stal- of productie) capaciteit en eventuele andere zaken/aspecten om de natuurvergunning ten volste te kunnen benutten, zullen mogelijk de milieugebruiksruimte maximaal (i.p.v. optimaal) willen gaan inzetten.

Dit biedt te zijner tijd ongetwijfeld weer nieuwe (economische) kansen voor hen die beschikken over het felbegeerde ‘stikstofpapiertje’. Bijvoorbeeld in het kader van verkoop en verleasen aan partijen die alsdan geen kant meer op kunnen, zodra de vergunningverlening weer wordt opgepakt.

De factor tijd gaat nadelig uitpakken voor initiatiefnemers van plannen en projecten waarvoor stikstof van elders nodig is.

Tot slot.
Ik hoop dat het genomen besluit verder wordt bediscussieerd, dat het gezond boerenverstand zegeviert en dat de vergunningverlening weer vlot op gang gaat komen.

Wordt vervolgd.

Een oplossingsrichting vàn de landbouw vóór de landbouw en natuur

In een onlangs verschenen rapport1 van het Planbureau voor de Leefomgeving (PBL) kwam naar voren dat deelnamebereidheid aan beëindigingsregelingen door agrariërs niet los gezien kan worden van o.a. de economische omstandigheden van de betreffende sector op het moment van deelname.

Rooskleurig toekomstperspectief?

Op dit moment zijn de economische omstandigheden in met name de melkveehouderij goed te noemen.

Dit heeft in meer of mindere mate tot gevolg dat de deelnamebereidheid aan vrijwillige regelingen – met de nodige haken en ogen – lager dan beoogd/gewenst zal zijn.

Daarmee wordt het (op vrijwillige basis) tijdig behalen van wettelijke doelstellingen ten aanzien van stikstof bemoeilijkt. Desondanks voorzie ik toch een mooie toekomst voor respectievelijk het behoud, herstel én ontwikkeling van de landbouwsector, maar zeker ook die van de natuur!

Uitgangspunten oplossingsrichting

Met het in acht nemen van onderstaande uitgangspunten, onderneem ik een vrijuit denkende poging om de stikstofcrisis het hoofd te bieden (sec onderdeel ‘natuur’ en niet het onderdeel ‘politiek’):

  1. de ‘gemiddelde’ veehouder is welwillend, vooruitstrevend en natuurliefhebbend;
  2. veehouderijbedrijven hebben veelal een referentiesituatie c.q. natuurvergunning;
  3. probleemoplossend en schadebeperkend handelen voor de boer, natuur en belastingbetaler;
  4. ontbreken dubbele politieke agenda(’s).

Boven op deze vertrekpunten is de absolute welwillendheid van de overheid om écht natuurverbetering door stikstofdepositiedaling te doen effectueren onmisbaar.

Oplossingsrichting: beperkte reductie & innoveren met intern salderen

Elke veehouder is, geheel vrijwillig, bereid om een oplossing te vinden om zo toekomstperspectief te creëren voor het eigen (familie)bedrijf én voor die van onze natuur.

Een oplossingsrichting:

stap 1: beeld krijgen van aard en omvang stikstofprobleem
Op basis van onderzoek en metingen uit het verleden en per heden de aard en omvang van het stikstofprobleem in beeld krijgen.

Dan hoeven we voortaan bij vergunningverlening niet meer blindelings op het enige wettelijk toegestane, maar evengoed twijfelachtig werkend, rekenprogramma (AERIUS) te vertrouwen.

(De stikstofcrisis zou dan wellicht, met inachtneming van het Europeesrechtelijk voorzorgbeginsel, op minder gedetailleerd niveau kunnen worden aangepakt).

stap 2: reductie van de veestapel naar rato
Indien onderzoeksresultaten aanleiding geven om
1) direct actie te ondernemen en
2) voor zover het bedrijf gelegen is in of nabij één of meer stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden,
kunnen veehouders dan hun veehouderijbedrijf naar rato verkleinen (waarbij de veehouderij voor dát gedeelte schadeloos wordt gesteld).

Let wel: het gaat hier om reductie van het aantal stuks vee. Dus niet om het verkleinen van het areaal (landbouw)grond dat zij, ongeacht de gebruikssituatie, in exploitatie hebben.

Als we het dan hebben over toekomstperspectief – voor boer én natuur – zijn er nog meer positieve neveneffecten te bedenken, namelijk:

  • Reductie aantal stuks -> lagere veedichtheid/ha -> de beoogde extensieve(re) veehouderij krijgt vorm -> boeren hebben perspectief.    
  • Minder dierlijke mest leidt tot:
    • positieve effecten voor water én natuur(waarden), voor zover dat er sprake is van – voor dierlijke mest – verzuringsgevoelig areaal;
    • minder dierlijke mest op de markt -> positief voor de portemonnee van de veehouders, bezien in het licht van het afschaffen van derogatie.

stap 3: innoveren met vergunningsvrij intern salderen
Boven op en nadat reductie van de veestapel naar rato heeft plaatsgevonden, zijn de veehouders ook bereid om te investeren in een werkend, door de overheid goedgekeurd, danwel spoedig goed te keuren, innovatief stalsysteem2.
(Ter ondersteuning en versnelde implementatie ervan, zou men hierbij eventueel kunnen nadenken over een fiscaal gunstige of subsidieregeling).

Hiermee wordt er aanzienlijke milieuwinst geboekt, niet alleen op gebied van stikstofreductie. Alvorens dit kan worden bewerkstelligd, zou de veehouder (ja, voor de voorlopers onder de veehouders “alweer”) een vergunningsaanvraag kunnen doen, i.c. een verzoek voor het vergunningsvrije intern salderen.

Negatieve effecten voor natuur zijn immers uitgesloten bij intern salderen. Dit is simpel aan te tonen als er enerzijds sprake is van een geldige referentiesituatie en anderzijds de veehouder bij de vergunningsaanvraag rekening houdt met:
1) het doorgeven van het daadwerkelijk lager aantal te houden stuks vee en
2) een innovatief, werkend stalsysteem.

Dubbele winst voor de natuur dus!

stap 4: dezelfde rechten als een natuurvergunning
Het bevoegd gezag zal de veehouder, naar verwachting, geen vergunning in de zin van de Wet natuurbescherming verlenen.

De veehouder zal het moeten stellen met een ‘positieve weigering’ of verklaring van geen bedenkingen (vvgb) die op basis van jurisprudentie3 dezelfde rechten geeft als een natuurvergunning.

Boeren: bereid en in staat om meer te doen voor natuur dan wettelijk verplicht

Met de vooruitstrevende gedachte van
1) blijvende reductie van de veestapel die op hierna omschreven wijze wordt geborgd en tevens het
2) op grote schaal toepassen van technologie, zoals het innovatieve Lely-Sphere systeem,
kan fors meer stikstofreductie plaatsvinden dan met de regelingen.

1) blijvende reductie van de veestapel

  • omdat er een uitbreidingsverbod geldt voor sommige diercategorieën.
  • omdat we een mestproductierechtensysteem hebben, waarmee (indirect) geregeld en daarmee tevens uitgesloten is dat het aantal stuks vee c.q. de hoeveelheid mest toeneemt.

Voorbeeld fosfaatrechtenstelsel melkveehouderij
Bij iedere transactie tussen melkveehouders onderling wordt 10% afgeroomd van de bruto hoeveelheid over te dragen fosfaatrechten. Dus per saldo komt er minder in plaats van meer vee/mest.

2) op grote schaal toepassen van innovatie

  • leidt tot fors meer stikstofreductie dan de 30% afroming behorende bij ‘extern salderen’, alsmede behorende tot de opkoop- en beëindigingsregelingen voor veehouderijen die als doel hebben:
    • blijvende vermindering van stikstofdepositie vanaf de desbetreffende veehouderijlocatie (concept MGA-2, d.d. 9 mei 2022) én 
    • om structurele en blijvende reductie van stikstofdepositie op stikstofgevoelige en overbelaste Natura 2000-gebieden in Nederland te realiseren (concept Toelichting LBV, d.d. 10 mei 2022).

Meer en sneller natuurwinst dan met de regelingen

In dit kader vind ik het moeilijk te bevatten dat de politiek niet massaal inzet op hiervoor omschreven reductie van de veestapel in samenhang met het op grote schaal toepassen van innovatie.

Innovatie is de toekomst en de weg naar Rome, althans volgens minister Adriaansens van Economische Zaken en Klimaat. Of geldt dit alleen voor industrie en niet voor de landbouw?

Met de hiervoor omschreven combinatie van beperkte reductie met grootschalige innovatie is meer en sneller natuurwinst te boeken dan met de regelingen.

De reductie is structureel, maar hoe structureel is de natuurwinst met de regelingen als de bron van de stikstofdepositie slechts wordt verplaatst nadat toepassing van de beperkte 30% afromingsfactor heeft plaatsgevonden?

Als een veehouder deelneemt aan een regeling – en daarmee de veehouderijactiviteiten onomkeerbaar zijn gestaakt – dan wordt er ook (zij het op een verkapte manier) extern gesaldeerd, omdat er van de bruto hoeveelheid stikstofemissie 30% wordt afgeroomd, waarna er netto 70% van de emissie in de stikstofbank terechtkomt.
Dan krijgt de stikstof een ander labeltje, zodat deze vroeg of laat toch weer kan worden uitgegeven aan andere projecten/initiatiefnemers.

Het zal me benieuwen of dat hiermee dan eindelijk en massaal veehouderijen met een PAS-melding gelegaliseerd worden, zoals verankerd in de wet.

Het zou me overigens niets verbazen dat het troetel- én zorgenkindje van de overheid (Schiphol) de voorkeur krijgt boven de hardwerkende boerengezinsbedrijven die naar eer en geweten hebben gehandeld door toentertijd een PAS-melding te doen, maar nu – door politiek wanbeleid – aan het kortste eind (vooralsnog lijken te) trekken.

Waarom toch politieke inzet op regelingen met 30% natuurwinst, terwijl meer mogelijk is?

Het is enerzijds opmerkelijk te noemen dat men genoegen neemt met 30% natuurwinst, terwijl de veehouders bereid en in staat zijn om over te gaan tot het leveren van een groter offer ten gunste van de natuur dan de 30 procent.

Anderzijds is het (niet te begrijpen, maar politiek gezien wel) verklaarbaar, omdat vanuit de stikstofbank vervolgens weer stikstof kan en ook zal worden uitgegeven aan…. nieuwe plannen en projecten óf aan bestaande projecten die reeds jarenlang milieubelastende activiteiten ontplooien zonder te beschikken over een geldige natuurvergunning4.

Het mag toch niet zo zijn dat de stikstofcrisis leidt tot boertjes dood, maar Schiphol zijn brood?

Los van het feit dat de stikstofproblematiek verworden is tot een echte ‘politieke crisis’, vraag ik mij steeds meer af of dat de stikstofcrisis überhaupt wel gaat over ‘natuur’ en ‘milieu’? Of dat het toch meer gaat over geld, politieke macht en (een jarenlange opeenstapeling van) fouten uit het verleden gladstrijken over de rug van boeren en burgers, in de hoop niet zelf op de blaren te hoeven zitten?

We gaan het beleven.

Voetnoten: 
Beëindigen van veehouderijen – Lessen uit 25 jaar beëindigingsregelingen
2Lely Sphere – circulair mestverwaardingssysteem – Lely3 ECLI:NL:RBGEL:2022:5829
4Opkopen boerenbedrijven voor Schiphol wel degelijk op de agenda, zelfs bij Rutte | SchipholWatch

Welkom in Nederland – de wondere wereld van Stikstof

Het dossier vordert in snel tempo. Leiden de vorderingen tot een uitweg uit het stikstofmoeras? Of zakken we verder weg? De tijd zal het leren, maar voorlopig lijkt men de handen vol te hebben aan het plaatselijk blussen van brandjes. In de hoop ternauwernood te ontkomen aan een regelrechte – door falende nationale regelgeving ontstane – ‘stikstof-natuurramp’.

In deze blog ga ik kort in op een uitspraak [1] van de Raad van State op 26 oktober 2022. Dan volgt een uitstapje naar ‘extern salderen’ en de nut en noodzaak om te onteigenen. Dit om op tijd reductiedoelstellingen te behalen, zoals opgenomen in de Wet stikstofreductie en natuurverbetering [2].

De door de overheid aan te tonen bewijslast blijft in deze blog verder buiten beschouwing. Denk hierbij aan vragen als ‘Waarom is specifiek dit bedrijf (of deze stal/dit stalgedeelte/dit stalsysteem/ etc.) noodzakelijk in het kader van de onteigening en bijvoorbeeld niet de veehouderij van de buurman?’

Spelregels

Als extern salderen in provincie X toegestaan is én initiatiefnemers zich houden aan de bijbehorende spelregels [1], dan lijkt niets het gebruikmaken van de provinciale beleidsregel in de weg te staan. Als gevolg van extern salderen (niet zijnde (ver)lease) vindt immers 30% afroming plaats. Deze afroming vindt plaats ten opzichte van de bruto hoeveelheid stikstofemissie die wordt gesaldeerd tussen saldogever en saldo-ontvanger. De afroming komt ten goede aan de natuur. Dit is natuurwinst.

Dwangmiddel toepassen?

De vrijwillige opkoop- en beëindigingsregelingen leiden naar verwachting niet tot het beoogde/gewenste resultaat. Als we hiervan uitgaan, zal de overheid zich op enig moment genoodzaakt voelen om onteigening in te zetten. Bij het bepalen van de uitgangspunten voor de schadeloosstelling zal er rekening mee worden gehouden dat de te onteigenen onroerende zaak in functie is als veehouderijbedrijf.

In de meeste gevallen is de eigenaar van de natuurvergunning ook de eigenaar-gebruiker van de inrichting. Dit betekent echter niet zonder meer dat de natuurvergunning – als onderdeel van de (te onteigenen) onroerende zaak, inclusief de inrichting – ‘automatisch’ mee overgaan van de huidige eigenaar naar de nieuwe eigenaar, i.c. de overheid.

De eigenaar van de vergunning zou in overweging kunnen nemen om, vooruitlopend op het onteigeningsvonnis, de natuurvergunning extern te salderen naar een derde. Dan zal de onteigening achterwege kunnen blijven. Want wat is de nut en noodzaak van onteigening als de veehouderijactiviteiten van de te onteigenen onroerende zaak zijn beëindigd op de peildatum? Dit is nu nog het moment van inschrijving van het onteigeningsvonnis.

Mogelijke oplossing

De veehouder die zijn veehouderijactiviteiten (vrijwillig) heeft beëindigd, kan de gebouwen dan voor andere doeleinden gebruiken. In dit kader is wel aan te raden om vooraf aan het extern salderen, contact op te nemen met betreffende overheden om aspecten die er bij het stikstofvraagstuk toe doen te bespreken.

Als voormelde praktijksituatie zich voordoet, wordt het beoogde eindresultaat in mijn optiek eerder bereikt dan met inzet van dwangmiddelen, zoals het toepassen van onteigening.

Bijkomende voordelen van ‘de markt het werk laten doen’ zijn dat er minder belastinggeld wordt verspild en dat wordt bijgedragen aan het (gedeeltelijk) oplossen van het arbeidstekort in het overheidsapparaat.

Voetnoten:
[1] ECLI:NL:RVS:2022:3074
[2] https://zoek.officielebekendmakingen.nl/stb-2021-140.html

Van de PAS en Wnb naar ADC?

Aan ambities, brieven, discussies, doelstellingen, gesprekken, plannen, regels, rechtspraak én visies geen gebrek. Daarentegen ontbreekt het wél aan perspectief en concrete oplossingen voor met name de landbouwsector. Hoe kan het ook anders dan dat we het weer hebben over… stikstof…

De oplossing voor PAS-melders komt steeds dichterbij. Immers medio 2025 lijkt nog ver weg, maar voor je het weet is het zover; dan zijn alle PAS-meldingen gelegaliseerd. Of toch niet? Er lijkt nog een grote opgave in het verschiet te liggen als het gaat om legalisatie.

4-trapsraket legalisatieproces

Het gehele legalisatieproces bestaat uit vier stappen.

  1. aanmelden en aanleveren gegevens
  2. gegevensverificatie (hierna volgt bericht van het bevoegd gezag)
  3. ontwikkelruimte
  4. vergunning (hierna volgt bericht van het bevoegd gezag)

Uitgangspunt is dat de stappen 1 en 2 goed zijn doorlopen. Dan stap 3: ontwikkelruimte.

Wat is ‘ontwikkelruimte’?

Het betreft stikstofruimte die ontstaat door(dat de overheid) bronmaatregelen (treft). Denk hierbij aan de opkoop- en beëindigingsregelingen, zoals die eerder zijn aangekondigd of reeds zijn uitgevoerd, zoals de regeling Warme Sanering Varkenshouderij.

Stel, er is ontwikkelruimte beschikbaar. En dan?

Dit betekent dat er stikstofruimte ‘vrij’ komt en daarna, indien nodig verspreid over diverse partijen, kan worden ingezet. Zodoende kunnen Wnb-vergunningen worden verleend en is stap 4 voltooid.

Prioritering ontwikkelruimte

Het bevoegd gezag zal PAS-projecten die vóór 13 januari 2022 een handhavingsverzoek hebben ontvangen prioriteit geven bij het reserveren van depositieruimte (ontwikkelruimte). Dit lijkt een begrijpelijke keuze. In mijn optiek wordt het PAS interessant bij de andere ‘gevallen’.

Is ontwikkelruimte aan te merken als ‘schaarse vergunning’?

De vraag die bij mij opkomt is ‘hoe gaat men te zijner tijd om met de verdeling van de ontwikkelruimte die beschikbaar komt?’ Er moet immers eerst ‘ontwikkelruimte’ beschikbaar zijn, alvorens deze kan worden toebedeeld aan een PAS-project.

Is een Wnb-vergunning op zichzelf een schaarse vergunning? En zo nee, is de ‘ontwikkelruimte’, als onderdeel van die Wnb-vergunning, dan wel als ‘schaarse vergunning’ aan te merken? Of anders gezegd: zou men bij toekenning van de ontwikkelruimte ook de in eerdere uitspraken gestelde criteria van ‘schaarse vergunningen’ in acht kunnen, misschien zelfs wel moeten nemen, zoals:

  • het bieden van gelijke kansen;
  • het creëren/beperken van mededingingsruimte;
  • een passende mate van openbaarheid.

Indien de hiervoor omschreven criteria niet opgaan, leidt dit dan (onbedoeld?) tot een politiek verdeel-en-heersspel, waarbij het spreekwoord de een zijn dood is de ander zijn brood werkelijkheid wordt? Het PAS-legalisatieproces lijkt allerminst een gelopen race…

ADC-toets; de laatste strohalm?

Voor de ‘blijvers’ onder de PAS bestaat de mogelijkheid om zelf actief de ‘markt’ op te gaan, de portemonnee te trekken, teneinde stikstof-/ontwikkelruimte te verwerven. Indien dit op basis van (welke?) objectieve maatstaven, evenals het ‘reguliere’ PAS-legalisatieproces niet slaagt, biedt de ADC-toets dan uitkomst?

De ADC-toets is de laatste mogelijkheid in de systematiek van de Habitatrichtlijn en zou wellicht soelaas bieden in het geval ‘voldaan’ wordt aan de onlosmakelijk met de ADC-toets verbonden eisen:
A – ontbreken van Alternatieven,
D – sprake is van dwingende redenen van groot openbaar belang, zoals:

  • voedselvoorziening
  • onderdak/woningbehoefte
  • duurzaamheid
  • ontwikkeling van de economie

C – treffen van Compenserende maatregelen om te waarborgen dat de algehele samenhang van Natura 2000 bewaard blijft.

Als de overheid bereid is tot meer doelmatige inzet van het ‘stikstofbudget’ van 24,3 miljard euro, dan resulteert dat in een grotere natuurwinst en worden de gestelde (reductie) doelen sneller behaald.

Positief neveneffect: er is minder belastinggeld nodig, waardoor deze ‘overtollige’ middelen voor andere (inmiddels 10?) crises kunnen worden aangewend.

Wat willen we nog meer?

Bronnen:

AERIUS, stikstof & vergunningen

Het boerenprotest in Stroe zit erop. Zonde dat het nodig is, maar voor onze agrarische sector draagt het hopelijk bij aan een oplossing voor de stikstofproblematiek. Of anders gezegd: stikstofpuinhoop.

Met de inmiddels beroemde en beruchte PAS-uitspraak kwam een einde aan het tijdperk van een vergunningverleningssysteem. Hierbij konden plannen of projecten voor het verkrijgen van de benodigde toestemming aanspraak maken op gecreëerde depositieruimte. Deze depositieruimte ontstond als gevolg van depositiedaling door bronmaatregelen en autonome ontwikkelingen.

Met de PAS-uitspraak is het meenemen van toekomstige voordelen van maatregelen voor een plan of project bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag, een doodzonde gebleken. De gevolgen van het stikstofprobleem lijken, in elk geval op papier, elke dag groter te worden. En dat terwijl men in Den Haag zoekt naar een uitweg.

Of die uitweg al is gevonden? Daarvan lijkt allerminst sprake te zijn. Zeker als je bedenkt dat berekening met de AERIUS-calculator de basis is voor vergunningverlening. Hierna zet ik uiteen waarom dat dit zo lijkt te zijn.

AERIUS-berekening

De AERIUS-berekening laat onder andere zien of er stikstofdepositie optreedt als gevolg van het beoogde plan of project. En als dat het geval is, dan is ook de hoeveelheid stikstofdepositie in mol/ha/jaar zichtbaar, alsmede waar de stikstofdepositie plaatsvindt (dus op welk(e) stikstofgevoelig(e) Natura 2000-gebied(en)).

Rav-lijst

Stel: een agrarisch ondernemer wil zijn varkenshouderij uitbreiden. De ondernemer zal hiervoor de best beschikbare technieken (BBT) inzetten. Dan ontkomt hij er niet aan om voor deze uitbreiding een vergunningsaanvraag in te dienen, waarbij als onderdeel van de aanvraag het toe te passen (innovatieve) stalsysteem wordt opgenomen. Die systemen staan vermeld op de Rav-lijst (bijlage 1: Regeling ammoniak en veehouderij).

Een systeem wordt pas op de Rav-lijst gezet, nadat het systeem is getest en deugdelijk bevonden. In dit perspectief bezien, zoom ik in op een uitspraak van de Rechtbank Oost-Brabant op 24 mei 2022. De rechtbank trekt de werking van de biologische combiluchtwasser in de varkensstal in twijfel. Meer specifiek, de Rechtbank twijfelt of het systeem uit de lijst in elke stal op gelijke wijze presteert en zal blijven presteren. Het gaat hier om de ammoniakemissie.

Er is inmiddels al meermaals een vergunning in twijfel getrokken of niet verleend aan veehouderijbedrijven die hebben geïnvesteerd of voornemens zijn om dit te doen in een duurzaam, innovatief stalsysteem. Het komt ook voor dat vergunningen niet worden verleend. In beide gevallen, omdat de werking van het nieuwe stalsysteem (zoals de bio-luchtwasser) in de praktijk afwijkt van de ammoniakemissie behorende bij het systeem zoals opgenomen op de Rav-lijst. Het gevolg is dat negatieve effecten voor de natuur niet kunnen worden uitgesloten. Begrijpelijk. Maar dan het volgende.

Verschil tussen uitgangssituatie en feitelijke situatie

Om een gebiedsontwikkeling, bijvoorbeeld een stadsuitbreiding met de daarbij behorende voorzieningen zoals wegen en overige infrastructuur, te realiseren, is onderzoek nodig. Bij deze ontwikkeling dient, evenals bij de uitbreiding van de varkensstal, de vraag te worden gesteld: kunnen er significant negatieve effecten voor de natuur optreden?

Wie de vraag stelt, moet hem ook beantwoorden. Het antwoord volgt uit de AERIUS-berekening. Om de vergunning verleend te krijgen mag er dus geen toename zijn van stikstofdepositie op een of meerdere stikstofgevoelige Natura 2000-gebieden. Tot zover ook nog begrijpelijk. Maar dan het volgende.

Hoe denkt men die juridische zekerheid te kunnen borgen, rekeninghoudend met de uitspraak, waarin de (uit)werking van een systeem in twijfel wordt getrokken? 

Hoe gaat men de ‘(uit)werking van de ontwikkeling’ kunnen borgen, als de feitelijke situatie anders blijkt te zijn (en dit lijkt op voorhand niet onlogisch) dan de situatie waarvan men is uitgegaan bij de vergunningsaanvraag/uitgangssituatie? Er ligt weliswaar een AERIUS-berekening aan de vergunningverlening ten grondslag, maar die is gemaakt vóórdat de vergunning verleend is.

In mijn beleving zijn er bij een gebiedsontwikkeling zoveel meer factoren die invloed (kunnen) hebben op de stikstofdepositie, die toe te rekenen is aan die specifieke ontwikkeling. Ik ben benieuwd welk systeem van monitoring en bijsturing er in dit kader plaatsvindt c.q. mogelijk is. Er zullen ongetwijfeld de nodige juridische trucendozen uit de kast gehaald worden. Wat een stikstofpuinhoop; en het einde is nog niet in zicht.

Licht aan de horizon?

Op het gebied van de werking van stalsystemen in relatie tot stikstofdepositie lijkt er in elk geval een oplossing te zijn gevonden om een vergunning, ondanks de gebleken feitelijke mindere werking van een systeem, (alsnog) verleend te krijgen.

De oplossing ziet op het aanpassen van de omgevingsvergunning door het opnemen van extra voorschriften. De Rechtbank Oost-Brabant doet dit namelijk in haar uitspraak van 24 mei 2022.

Echter, deze oplossing zal niet zonder meer in elke situatie als oplossing gebruikt kunnen worden. Men zal, ook in soortgelijke gevallen, iedere situatie opnieuw moeten beoordelen en bezien of dit wel of niet de juiste (passende) oplossing betreft.

Hoe dan ook, er gloort licht aan het einde van de tunnel vol stikstofpuinhoop.

Weet (Van) de(r) Wal het stikstofschip te keren?

De recente berichtgeving in de media over het stikstofdossier kan u, jammer genoeg, niet zijn ontgaan. Waarom? Omdat de brieven, lijstjes, publicaties of woorden van onze stikstofminister, Christianne van der Wal-Zeggelink, onjuist of vooral onvolledig blijken te zijn.

Hoe dan ook, het stikstofdossier is enerverend en dat zal voorlopig wel zo blijven.

Stikstofregistratiesysteem (ssrs)

In het ssrs wordt stikstofdepositie afkomstig van

  • snelheidsverlaging voor de rijkswegen;
  • warme saneringsregeling varkenshouderij en
  • de beoogde bronmaatregel ‘andere samenstelling van het veevoer’ die nooit is ingevoerd,

gereserveerd voor ’toedeling’ van stikstofruimte aan een project.

Toen het ssrs in werking trad, kon slechts depositieruimte worden opgenomen afkomstig van de bronmaatregel ‘snelheidsverlaging’. Effecten van de overige maatregelen zouden zich later voordoen en konden zodoende bij de inwerkingtreding van het ssrs niet worden beoordeeld. Laat staan dat er negatieve effecten voor natuur konden worden uitgesloten.

Uitspraak Rechtbank

Op 22 april 2022 deed de Rechtbank Noord-Holland een interessante uitspraak over de inzet van stikstofdepositieruimte uit het ssrs van de bronmaatregel ‘snelheidsverlaging op snelwegen naar 100 km/u’ voor een woningbouwproject.

In de uitspraak wordt gerefereerd naar rapporten1 die ten grondslag liggen aan de beslissing om de hiervoor bedoelde snelheidsverlaging als bronmaatregel op te nemen in art. 2.4, eerste lid en onder a van de Regeling natuurbescherming (Rnb).

Hieruit blijkt dat:

  • beoordeeld is wat de gevolgen zijn van de ‘snelheidsverlaging’ qua stikstofdepositie;
  • aantasting van natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden niet is uitgesloten als gevolg van de ‘snelheidsverlaging’.

Er is geen ontkomen aan het treffen van extra bronmaatregelen om de toename van stikstofdepositie teniet te doen. En ook wordt verwezen naar de ‘warme saneringsregeling varkenshouderij’, wat bij mij direct een nieuwe vraag oproept (hierover later meer).

Met de ‘snelheidsverlaging’ wordt ‘depositiebeperking’ gecreëerd in grote delen van het land. Maar niet overal.
Toch is de stikstofwinst op basis van de Rnb, in zijn totaliteit, wel ingezet voor woningbouw- en tracéprojecten in heel Nederland. Op dit punt lijkt het ‘mis’ te gaan. Er blijkt geen (onlosmakelijke) samenhang tussen de locatie waar de stikstof wordt ‘vrijgemaakt’ en de locatie waar de stikstof wordt ‘ingezet’. Er moet zekerheid bestaan dat een plan of project geen negatieve effecten heeft of kan hebben op de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden.

In geval van woningbouw of tracébesluiten geldt dat er een passende beoordeling gemaakt zal moeten worden. Hierbij dient rekening te worden gehouden met de instandhoudingsdoelstellingen van het gebied, omdat dit soort projecten niet benodigd is voor, noch verband houdt met het beheer van het gebied.

Rechtbank Noord-Holland is van mening dat de ‘snelheidsverlaging’ niet voldoet aan de Europese Habitatrichtlijn (HR). De ‘snelheidsverlaging’ (en ook andere, generieke bronmaatregelen!) moet op zichzelf voldoen aan artikel 6 derde lid van de HR. Het is niet toegestaan om bronmaatregelen die zelf niet voldoen aan de HR in te zetten voor het ssrs.

Uit de rapporten1 blijkt dat de benodigde zekerheid ontbreekt ten aanzien van het uitsluiten van negatieve effecten op de natuurlijke kenmerken van Natura 2000-gebieden. Dit leidt ertoe dat de door de ‘snelheidsverlaging’ gecreëerde stikstofdepositieruimte ten onrechte is opgenomen in het ssrs.

Artikel 2.4 eerste lid onder a is in strijd met artikel 6 HR en dient derhalve onverbindend te worden verklaard, aldus de Rechtbank Noord-Holland. Hierover lijkt mij het laatste woord nog niet gezegd.

Warme saneringsregeling varkenshouderij (Srv)

Hoewel de inzet van de vrijgemaakte stikstofruimte als gevolg van de bronmaatregel ‘Warme saneringsregeling varkenshouderij’ nog niet heeft plaatsgevonden, is het niet ondenkbaar dat zich een vergelijkbare situatie gaat voordoen als bij de ‘snelheidsverlaging’. Hierbij doel ik op het ‘generieke’ aspect van de vrijgemaakte stikstof in het zuiden en oosten van ons land die, zo het ernaar uitziet, voor projecten in andere landsdelen zal worden ingezet.

Aan de Srv konden alleen bedrijven uit de concentratiegebieden Zuid en Oost meedoen. Gezien de huidige vaste afstandsgrens van 25 kilometer voor alle emissiebronnen, lijkt het, afgezien van enkele uitzonderingen, onmogelijk om de stikstof vanuit de bronmaatregel ‘Warme saneringsregeling varkenshouderij’ in te zetten voor projecten in het overige deel van Nederland.

Het zal me benieuwen hoe men hiermee omgaat in de praktijk… Biedt een ADC-toets uitkomst? Of zullen we een ‘etiketteringssysteem van stikstof’ toch in overweging moeten nemen om de stikstofproblematiek het hoofd te kunnen bieden? Of zullen de beoogde bouw- en andere economische ontwikkelingen plaats moeten vinden binnen de 25 kilometer van de emissiebronnen? Moeten/willen we dan woningen bouwen op de Veluwe?

Etiketteren de oplossing?

Vorig jaar schreef ik in mijn blog ‘Prijsvorming stikstof’ dat de overheid de hoeveelheid stikstofdepositie van landbouwbedrijven nauwkeurig in beeld heeft waar, hoe en wanneer de depositie wordt veroorzaakt. Hierin deed ik de suggestie om stikstof te etiketteren. 

Een paar weken geleden moest ik wederom denken aan de etikettering van stikstof. Dit naar aanleiding van de woorden van mevrouw C. van der Plas in het Hoofdlijnendebat LNV op 6 april 2022. Zij vroeg namelijk het volgende: “En waar wordt de stikstofruimte van de stoppers geregistreerd? Deze stikstofruimte lijkt uit beeld”…

Kennelijk bestaat er in de politiek behoefte (en naar verloop van tijd wellicht ook de urgentie) aan een systeem van etikettering van stikstof.

En dan is het heel voor de hand liggend om per stikstofgevoelig Natura 2000- gebied (gebiedsgerichte aanpak) de depositie te duiden om die vervolgens beschikbaar te stellen aan een project binnen een straal van 25 km rondom het Natura 2000-gebied. Maar soms wordt eenvoud (juridisch) onnodig ingewikkeld gemaakt en slaagt etiketteren niet.

Omdat Stikstofproblematiek zo enerverend is, zullen er nog meerdere blogs van mij volgen.

Voor meer informatie én meer blogs over stikstof kunt u ook verder lezen op onze website.

Voetnoot:

  1. rapport Ecologische beoordeling (maart 2020, TAUW BV) en rapport Nadere ecologische beoordeling (juli 2020, Tauw, Witteveen+Bos, Sweco en BügelHajema) ↩︎
  • 1
  • 2

WILT U NIETS MISSEN? 

Schrijf u dan in voor onze zeswekelijkse nieuwsbrief en volg ons op social media. 

*  Website URL

WILT U NIETS MISSEN? 

Schrijf u dan in voor onze zeswekelijkse nieuwsbrief en volg ons op social media. 

*  Website URL

Kerkstraat 54
3291 AM Strijen

078-6749494
info@ovtr.nl

Wij zijn telefonisch bereikbaar van maandag t/m vrijdag van 08.30 uur tot 17.00 uur.